Afgelopen 15 september 2022, bij de uitreiking van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs in de Posthoornkerk, sprak Margot Dijkgraaf de volgende column over het belang van vertalen uit.

Tien dagen geleden stond ik op de binnenplaats van kasteel Coppet, een groot landhuis aan het meer van Genève. Op het veld voor het château was de schooljeugd aan het softballen. Ik hoorde een luid gejuich – er was waarschijnlijk een homerun geslagen – en als ik niet gebukt had, had ik nu niet voor u gestaan.

Zo’n 200 jaar geleden was dit kasteel het hart van een Europees gezelschap van schrijvers, denkers en vertalers. Het was eigendom van een puissant rijke Zwitserse bankier en zijn vrouw, die er salon hield. Hun enige dochter, Anne Louise Germaine, had in de romantische, ruime salon van haar moeder, nog paardje gereden op de knieën van Diderot en Voltaire.

Na de dood van haar ouders zette zij, inmiddels ambassadeursvrouw Madame de Staël geworden, de salon voort. In Parijs waar zij woonde én op dit kasteeltje van haar ouders. Honderden internationale bezoekers waren twee eeuwen voor mij op deze cour uit hun rijtuigen gestapt. Ze kwamen uit Parijs, Geneve, Lausanne, Weimar, Berlijn, Milaan, Rome, Wenen, Sint Petersburg, Stockholm en Londen. De gasten van Germaine de Staël behoorden tot de verlichtste geesten van haar tijd en vormden in de woorden van Stendhal de intellectuele Staten Generaal van het Europa van toen. Sommige gasten bleven er lang logeren: ze wisselden ideeën uit, inspireerden elkaar, ze speelden toneel, vermaakten zich met taalspelletjes. Maar vooral discussieerden en schreven zij en maakten ze vertalingen van elkaars werk. Zo vertaalde August Wilhelm Schlegel het werk van Shakespeare in het Duits, een ander vertaalde Schiller in het Frans, Goethe zelf vertaalde het Essai sur les Fictions van zijn gastvrouw, die op haar beurt Duits en Italiaans leerde, een roman schreef die zich afspeelde in Italië en een essay publiceerde over de cultuur en de opkomst van de romantiek in Duitsland.

Napoleon Bonaparte keek met argusogen naar dat intellectuele va et vient tussen Coppet en het Europa dat hij met zijn legers stap voor stap aan zich onderwierp: de keizer beschouwde die salon in Zwitserland als een broeinest van verfoeilijke en voor hem gevaarlijke liberale en vrije ideeën. Diversiteit, talenrijkdom, uitwisseling over de grenzen heen, een open blik op Europa – het paste bepaald niet in zijn strijdplan van een uniform Europa met één taal, één cultuur en één keizer. Hij nam dan ook maatregelen tegen dit gezelschap reizende polyglotten met een enorm bereik en dito invloed: Germaine de Staël werd definitief uit Frankrijk verbannen en kreeg huisarrest op haar kasteel. Ze werd gecancelled. Wie haar nog durfde te bezoeken, kon hetzelfde lot verwachten.

Een paar jaar later, in 1816, na de val van de keizer, publiceerde Madame de Staël, op verzoek van een Italiaans tijdschrift, haar beroemde artikel De l’esprit des traductions. Ze bepleitte daarin het belang van vertalingen, vond dat je de literatuur geen grotere dienst kon bewijzen dan meesterwerken van de ene in de andere taal laten verschijnen. Indirect raakte ze aan in die tijd gevoelige onderwerpen als de hiërarchie tussen talen en culturen, hun integratie en de wijze waarop een vertaler te werk moest gaan. Het werd een enorme rel, zowel in Italië als in Frankrijk.

Vertalingen leiden nog steeds regelmatig tot polemiek. Of erger. Daarvoor hoeven we niet eens zover in de tijd terug te gaan. De situatie van de vertalers van Salman Rushdie en die van de kandidaat-vertalers van Amanda Gorman zeggen genoeg. Vertalen is een kunst en vertalers nemen risico, net als de schrijvers wier werk ze de taalgrens over brengen. Ze verdiepen zich in het universum van een auteur, kennen dat uiteindelijk net zo goed of zelfs beter dan de schrijver zelf en begeleiden die tekst, dat universum, een andere wereld in, met alle vragen, alle ambiguïteit van dien.

Daar op die binnenplaats van Coppet herinnerde ik me ineens een debat waaraan ik ooit deelnam op de boekenbeurs van Montreal, in Québec. Het ging over het literair vertalen van het Engels naar het Frans en vice versa. Ik herinner me de discussie over de vertaling van een zin uit een Engelstalige Canadese roman: ‘He hit a homerun’, ‘hij sloeg een homerun’. Dat was in het Frans vertaald met ‘Il a couru jusqu’à sa maison’ of te wel ‘hij rende naar huis.’ Een op zijn minst opmerkelijke vertaling die tot veel discussie leidde.

Wie bij softball een homerun slaat, stelt zijn teamgenoten in staat naar het volgende honk te rennen, naar een plek waar hij veilig is. Wie het honk, het  ‘home’ verlaat, zet alles in beweging, doorbreekt een stand van zaken, geeft anderen een opening.

Zo sturen vertalers hun lezers op pad naar elders, weg van het honk, het home, naar een andere horizon – om verrijkt weer thuis te komen. En wat hebben we daar een behoefte aan in deze tijden.
Dankzij de laureaten van de Martinus Nijhoff Vertaalprijs konden wij zo kennismaken met de dertigjarige Kemal uit de gegoede kringen van Istanbul en zijn obsessieve passie voor een jong meisje. Dankzij hen volgden wij Ka naar Kars, in een labyrintisch mozaïek van oude en nieuwe verhalen. Dankzij hen ontdekten wij het hele werk van Orhan Pamuk voor wie de eerste ambitie van de schrijver is om, ik citeer, de ‘fundamentele angsten van iedereen’ te verwoorden, ‘de angst voor uitsluiting, het gevoel niet mee te tellen’. Dat deed hij in een magistraal oeuvre dat nu in een prachtige Nederlandse vertaling beschikbaar is.

Zo breken vertalers toegewijd, gloedvol en professioneel, onze wereld open. Zij leveren ons, in de woorden van de eminente vertaler Philippe Noble ‘een lezing, een interpretatie, een commentaar’ op een literaire tekst. Zij voeren daarbij een voortdurende dialoog met vakgenoten die hen voorgingen en behoren zo, over de eeuwen heen, met vlag en wimpel, tot het verlichte, erudiete gezelschap dat daar, 200 jaar geleden, op die binnenplaats van kasteel Coppet, uit een rijtuig stapte.

Gerelateerde artikelen