Wie geeft, is rijk
Al jaren voor de Surinaamse onafhankelijkheid was Nederland in opa’s hoofd gaan zitten. Veel mensen uit zijn omgeving reisden heen en weer, of vertrokken voorgoed naar het moederland om te studeren of te werken. Het was een plek met meer mogelijkheden. “Daardoor was ik altijd nieuwsgierig naar hoe het daar was”, zegt opa. In 1969, toen hij 22 jaar oud was, sprak hij er voor het eerst over, maar van zijn moeder mocht hij niet gaan. Als oudste zoon zou hij namelijk de verantwoordelijkheid krijgen voor zijn elf jongere broertjes en zusjes wanneer zijn ouders er niet meer zouden zijn. “In de Surinaamse cultuur is familie heel belangrijk”, vertelt opa, “dus toen heb ik mijn gedachten in de koelkast gezet”. Pas tien jaar later zou hij die weer op warm zetten.
Met het idee van een bestaan in Nederland ver in zijn achterhoofd, leefde hij zijn jongvolwassen jaren in Suriname. Hij kreeg verkering met oma, er kwam een zoon, twee dochters, en weer een zoon. “Het leven was toen écht goed in Suriname, Man”, zegt opa. Hij aan het werk bij het energiebedrijf, oma bij de bank en de kinderen naar school. “Elke vrijdagmiddag haalden we roti bij Filia op de Kwattaweg, voor maar een kwart gulden per stuk. Op zaterdag lekker touren met de auto. Kijken wat er te zien valt bij de Waterkant. Of naar de Cultuurtuin, waar mijn vader en moeder woonden. Even chillen daar. Even babbelen. Een beetje zitten. En weer een beetje eten”, vertelt opa, terwijl hij glimlachend naar oma kijkt. Het was een zorgeloos en rustig leven. In zijn ogen leefden ze in een paradijs.
Maar toen Suriname in 1975 onafhankelijk werd, zag hij het paradijs veranderen in een land dat steeds verder achteruitging. Het leven werd duurder, de onrust nam toe en steeds meer mensen vertrokken naar Nederland. Zo merkten opa en oma ook dat veel goede docenten vertrokken en het onderwijs verslechterde. Ze maakten zich zorgen over de toekomst van hun kinderen en ineens voelden ook zij dat ze een keuze moesten maken tussen Suriname en Nederland. “Als we in Suriname blijven, krijgen onze kinderen dan wel een goede educatie? Komen ze hier later wel goed terecht?” Het draaide altijd om de kinderen. De rumoerigheid en twijfels liepen steeds verder op. Tot opa in juli 1979 tegen oma zei: “We vertrekken”.
Op 22 september ging eerst hij naar Nederland. Oma bleef zorgen voor het gezin in Suriname en opa regelde in Nederland alles voor hun komst. Drie maanden later volgde de rest van het gezin.
Het was wel even wennen hier. Vooral aan de kou. Op Schiphol weigerde mijn toen 7-jarige moeder een winterjas aan te doen, want dat was natuurlijk nooit nodig geweest. Maar zodra ze een stap zette in de sneeuw, bedacht ze zich en trok ze hem snel aan. Ook voor opa en oma was het een grote overgang. Van een ruim huis in de tropenzon naar een klein, onverwarmd appartement op tien hoog dat ze de eerste maanden deelden met twee andere gezinnen. Het was krap, maar voor iedereen was er plek. Opa vertelt: “Toch was het fijn om in Nederland te wonen, want ik deed het voor mijn doel; mijn kinderen. Ik zag dat ze hier een betere toekomst tegemoet gingen.” Suriname missen deden opa en oma nauwelijks. “Daar was geen tijd voor, Man. We moesten ons 100% inzetten om een nieuw leven op te bouwen.”
Hoewel opa naar de andere kant van de oceaan emigreerde, bleef hij zijn verantwoordelijkheid voor zijn broertjes en zusjes trouw. Zijn moeder was toen inmiddels overleden, maar hij beloofde zijn vader dat hij zijn best zou doen om iedereen over te brengen naar Nederland. Dat is gelukt. En om zijn jongste broertje te helpen, adopteerden opa en oma hem en mocht hij deel uitmaken van hun gezin.
46 jaar later maakt Suriname nog altijd een deel uit van hun – en nu ook van mijn – leven. Door oma’s saoto die ik ruik zodra ik hun portiek binnenstap. De wajangpoppen aan de muur. De ogri ai aan mijn oorbellen. En de Fùng-pâu die wij als kleinkinderen krijgen met oud & nieuw. Kleine stukjes van opa’s Javaans-Surinaamse en oma’s Chinees-Surinaamse achtergrond, doorgegeven aan de volgende generaties.
En zo geeft opa ook altijd weer terug aan Suriname. Elk jaar gaat hij voor een aantal maanden terug, met een gevulde koffer waarmee hij zijn buren en kennissen bedankt die het andere deel van het jaar op zijn huis hebben gepast.
Het liefst zou hij daar nu blijven, want hij ziet zijn doel als behaald: zijn familie is goed terecht gekomen. Hij zegt vaak: “Ik ben de gelukkigste man van de wereld, want mijn kinderen en kleinkinderen zijn gezond, hebben kunnen studeren en zijn gelukkig”. Voor opa en oma is dat het grootste rijkdom. En zij hebben mij geleerd dat dat zit in wat je geeft.