Walvissen schijnen baat te hebben bij de stilte die de pandemie op zee veroorzaakt heeft. Doorgaans verkeren de dieren in een staat van stress vanwege het constante lawaai van boten en passen ze hun zanggedrag aan de herrie aan. Nu het virus veel schepen aan wal houdt is hun zingen complexer geworden, hun communicatie veelzijdiger. Hoe minder lawaai wij maken, hoe rijker het geluid van andere soorten.

Toen ik over die walvissen las dacht ik terug aan een wandeling die ik pre-corona maakte met Kamiel Spoelstra, een wetenschapper uit Wageningen die onderzoek doet naar lichtvervuiling. We liepen in de schemering over de Utrechtse Heuvelrug, op weg naar een zandafgraving waar hij wilde laten zien hoe heftig het licht van steden kilometers verderop het bos beïnvloedde. Om het effect van de lichtvervuiling goed te kunnen waarnemen moest het eerst donker zijn. In afwachting van de nacht liepen we over schemerige paden en genoot ik van de stilte totdat Kamiel die zogenaamde stilte begon te voorzien van commentaar.

‘Een roodborst, hoor je dat? Die trilling!’

‘Een lijster, ha, die doet een buizerd na!’

‘Een bosuil, die komt even kijken wat wij hier doen.’

Ja, nu hoorde ik inderdaad iets, hoewel ik geen idee had wat het was, mijn kennis van vogeltalen reikt niet verder dan gekras van meeuwen en kraaien. We trokken door een landschap van geluid waar ik doof voor was.

Uit de zak van Kamiels windjack klonk intussen het gekraak van een vleermuisdetector die langzaam maar zeker steeds vaker uitsloeg. Elke piep voorzag hij van een toelichting over de soort die we op de radar hadden. Laagvliegers, hoogvliegers, verlegen of juist brutale vleermuizen. Exemplaren die op een prooi afstoven en anderen die zich schuilhielden in het struikgewas vlakbij.

Wat wij stilte noemen is gevuld met geluiden die aan ons voorbijgaan omdat we ze niet herkennen. Soms simpelweg omdat de frequenties onze mensenoren niet bereiken maar zelfs met de juiste apparatuur zou ik het ene walvislied waarschijnlijk niet van het andere onderscheiden en de verlegen vleermuis op Kamiels detector was voor mij even onverstaanbaar als de brutale soort. Zouden we hier iets algemeen geldends van kunnen maken? Wie stilte hoort, hoort vooral het eigen onvermogen te luisteren?

De herinnering aan die avondwandeling vol vleermuizen toverde een andere, minder prettige, tevoorschijn. Ik was tien en met mijn klas in de vleermuizengrot in Diergaarde Blijdorp. Ik liep langzaam omdat ik hoopte meer dieren te kunnen zien als mijn luidruchtige klasgenoten wat verder weg zouden zijn. Achterop geraakt werd ik in de donkere tunnel plotseling door een paar schimmen vastgepakt, tegen de muur gedrukt en betast. Ssssst, siste een jongensstem in mijn oor. Ik kon hem niet goed zien, het schemerde en hij droeg een zwarte capuchon, maar ik herinner me nog steeds zijn stem.

‘Stil, stil, één minuutje maar.’

Ik hield mijn mond en telde tot zestig in die koude grot die naar vleermuispoep rook. De handen van me weg duwend hoopte ik dat vliegende muizen zich als een zwerm vampieren op de jongens zouden storten, maar die hele minuut lang gaven de dieren geen kik.

Gelukkig zag mijn moeder dat er bij thuiskomst iets niet in orde was, gelukkig vroeg ze door en lukte het me te vertellen wat ik liever wilde vergeten. De volgende dag riep meester René mij naar de gang. Je moeder heeft me gebeld, zei hij. Ik knikte, ik wilde het niet nog een keer vertellen. En zo blij als ik was met het doorvragen van mijn moeder, zo dankbaar was ik voor het zwijgen van meester René. We zaten nog eventjes op de gang. Hij vroeg niets en luisterde naar wat ik niet zei. Toen we terug de klas in liepen wist ik zeker dat hij me had gehoord.

 

Marjolijn van Heemstra is schrijver die theater maakt, evenals dichter en onderzoeker. Ze is afgestudeerd in godsdienstwetenschappen. In het voorjaar van 2021 komt haar nieuwe boek In lichtjaren heeft niemand haast.

Gerelateerde artikelen