In de briefwisseling 'Innig ben ik binnen. Over intimiteit in quarantaine' reflecteren denkers en makers op intimiteit in pandemische tijden. Lees hier de brief van Isadora Goudsblom.

Beste inhuizige,

Met Thelonious Monks Straight, No Chaser op de achtergrond schrijf ik deze brief. Jazz heeft het in zich het geboor van mijn bovenburen te dempen. Ik ondervind dit nu pas, tijdens de ontknoping van de quarantainetijd – jammer, maar niet onoverkomelijk. Ik juich de realisatie hardop toe.

Khadija schrijft over een van de meest uitdagende relaties die een mens kan hebben: die met zichzelf. Marli Huijer refereerde in haar brief al aan psychoanalyticus Paul Verhaeghe. In zijn boek Intimiteit stelt hij dat het voorwaardelijk is aan intimiteit – die met een ander – dat je alleen kunt zijn. Een periode van isolatie is dan, mocht je verhoopt of onverhoopt alleen zijn, een uitgelezen mogelijkheid deze intimiteit te adresseren. Verhaeghe stelt dat intimiteit met jezelf betekent dat je lichaam en geest vergenoegd zijn met elkaar. Dit beaam ik; natuurlijk moet je van jezelf houden voordat je van een ander kunt houden. Tegelijkertijd is de mens een sociaal dier en is het een grote opgave om affirmatie uitsluitend op jezelf aan te laten komen.

Ook de broeiende PTSS waar Khadija zo raak over schrijft, is me niet onbekend. De afkorting overrompelde me. Ik ben lange tijd murw geweest vanwege de verstoring die PTSS kenmerkt. Het was een schaduwkant die als blind etiket op mij zat geplakt. Zwakte en kracht lijken elkaar uit te sluiten, maar het ene begrip kan in het verlengde van het andere liggen. Door je zwakte toe te geven in plaats van weg te drukken, verrijk je je bewustzijn – en wellicht dat van anderen. Het brengt groei met zich mee, wat houvast kan bieden.

Tien jaar geleden werd mijn moeder gediagnosticeerd met een ziekte die in de regel weinig genade toont. Ze leeft nog steeds: een medisch wonder. De spoedoperaties en de veelheid aan behandelingen hebben haar echter achtergelaten met hersenletsel waarvan ik nu als volwassene pas de ernst besef. Mijn moeder zoals ik haar kende verdween van de wereld.

Het verdriet hierover, een verwoede rouw om een ouder die niet is overleden, doet me meer dan ‘normaal’, nu ik haar drie maanden niet heb omhelsd en ik mantelzorg op afstand geef. Ik ben niet blij dat we allemaal weer naar de kroeg mogen – al begrijp ik de mensen die dat wel zijn, vooral degenen die er hun brood mee verdienen. Maar mijn moeder, behorende tot een risicogroep, leeft al tien jaar een heel beperkt leven. De beperkingen die er de afgelopen maanden bovenop zijn gelegd onderstrepen de eerdere en ondermijnen de vrijheden die ze nog had. Het is onvergelijkbaar met de beperkingen die mijn generatie enkele maanden kreeg opgelegd. Ik schrik dat er leeftijdsgenoten zijn die me al een boks willen geven; zij schrikken van mijn schrik.

Toch is het me niet gewoon, de afwezigheid van aanraking. Ik heb de afgelopen jaren hard gewerkt om mijn lichaam eigen te maken. De frons, de tenen die mijn evenwicht corrigeren. Ik gedij onder aanraking; lichamelijkheid met de ander brengt mij begrip van mijn eigen lichaam. Wij worden nu geacht lichamelijkheid voor korte tijd op te geven. En een langetermijnperspectief blijft uit. Maar brengt dit soort beperkingen – de festivals, bioscoopbezoeken, het soort activiteiten dat het leven van de meeste twintigers en dertigers tekent – werkelijk een barst in ons lichaam, in onze vrijheid aan?

Thomas Heerma van Voss schreef in zijn korte verhaal Het lichaam van Ole: ‘Rouw maakt hongerig’. Ik dacht aan Sjivve. Toen aan alcohol. Seks? Gekend te worden? Waar maakt rouw hongerig naar? Rouw is onzichtbaar, totdat diegenen die deze zijnsvorm ervaren ervoor kiezen haar te delen. Rouw is een vorm van intimiteit die introspectie vergt, die je zelf moet leren aanvoelen. Toch krijgt ze ook waarde in haar zichtbaarheid, als ze naar buiten is gebracht. Dat vergt wel voorzichtigheid; pijn schrikt af. Mijn vraag aan jou, inhuizige: hoe kunnen we rouw tastbaar maken, van een lichaam voorzien zo je wilt. Is het mogelijk een individuele dan wel collectieve manifestatie van rouw op te tuigen om verwerking te vergemakkelijken?

Khadija schrijft ‘hetgeen we hebben gecreëerd kunnen we ook veranderen’. Er is een kans dat deze pandemie een kentering vormt. Op veel vlakken; racisme, milieu, kapitalisme. Om de bestaande structuren los te wrikken hebben we doorzettingsvermogen nodig. Laten we compassie als kompas gebruiken om te navigeren door de wereld. Laten we proberen in aanraking te komen met het onbekende en niet te bevriezen. Miscommunicatie en apathie zijn de grootste aandeelhouders in bevriezing. Ik begin bij mezelf, Khadija. Ik onderzoek wat ik weet, maar vooral wat ik nog niet weet. Ik ben innig verbonden met verdriet, maar maakt dat van mij een pessimist?

Alle goeds,

Isadora

Isadora Goudsblom
Gerelateerde artikelen